Bonen

Geschiedenis en herkomst

Het genus Phaseolus omvat circa 40 soorten die allen afkomstig zijn uit Noord, Zuid en Midden-Amerika. Enkele soorten worden gekweekt en verreweg de belangrijkste is de boon P. vulgaris.

Het verspreidingsgebied van de soort P. vulgaris strekt zich uit van Mexico tot in Argentinië.

Is de variatie onder de wilde vormen van P. vulgaris al bijzonder groot, de variatie in kweekvormen is fenomenaal. In 2004 boden de ruim 8000 leden van de Seed Savers Exchange gezamenlijk maar liefst 1521 varianten aan. P. vulgaris is in Amerika een zeer oude gekweekte plant. De oudste archeologische vondsten dateren van 7.500 jaar geleden in Peru. Vondsten in Mexico dateren van circa 7000 jaar geleden. Domesticatie vond onafhankelijk van elkaar zowel in Midden-Amerika als in het zuidelijke Andes gebied plaats.

Colombia wordt wel genoemd als derde centrum van domesticatie. Helemaal duidelijk is dat echter niet.

De wilde voorouder van de gekweekte bonen wordt wel Phaseolus aborigineus genoemd.

Bonen zijn via diverse introducties pas na Columbus in Europa terechtgekomen.

Uit onderzoek naar de samenstelling van het phaseoline, mag je concluderen dat vooral de introductie van soorten die hun oorsprong in de zuidelijke Andes hebben, hier succesvol zijn geweest. Phaseoline is het belangrijkste reserve eiwit in bonen en uit de samenstelling van dit eiwit kun je de oorsprong van de betreffende boon bepalen.

Daglengte en zomertemperatuur in onze streken komen aardig overeen met die in het zuidelijke Andes gebied. Midden 16e eeuw werden al diverse rassen in Midden-Europa gekweekt.

Er worden ook nog enkele andere Phaseolus soorten als voedselplant verbouwd.

De pronkboon (Phaseolus coccineus) wordt in Nederland wel gekweekt. Pronkboon lijkt op snijboon maar heeft vaak rode bloemen. In tropische en subtropische landen is de uit Zuid-Amerika afkomstige Limaboon (Phaseolus lunatus) van belang. De Limaboon wordt zowel voor de droge bonen als de onrijpe peulen gekweekt.

Op het moment van introductie waren bonen toch geen onbekend verschijnsel in Europa.

De tuinboon (Vicia faba), ook wel roomse of labboon genoemd, werd 4000 jaar geleden al verbouwd. Vanaf de Brons en IJzertijd, circa 3000 jaar geleden, is het zelfs een populair voedsel. Deze boon vindt haar herkomst in het oostelijke Middellandse-Zeegebied. Recent gevonden archeologisch materiaal in Israël is circa 6000 jaar oud.

In oude handschriften worden de woorden fasiolo of faseolus gebruikt als het om bonen gaat. Het zijn deze namen waar Linnaeus de wetenschappelijke genusnaam Phaseolus afleidde.

De klassieke naam faseolus werd echter voor geen van beide gebruikt. Faseolus werd gebruikt voor de ogenboon of koeienerwt (Vigna unguiculatum) die vanuit Afrika toen al tot in Midden-Europa was doorgedrongen. Vigna is genoemd naar professor Vigna, die van 1614 tot 1647 directeur van de botanische tuin in Pisa en hoogleraar in de plantkunde was. Een paar soorten uit het genus Vigna, zijn belangrijk genoeg om te noemen.

De a(d)zukiboon (Vigna angularis) is niet in het wild bekend. Het is een eenjarige plant met gele bloemen en de peulen van circa 10 centimeter lengte bevatten maximaal 12 zaden.

De oorsprong ligt in Japan en ook in China wordt dit gewas al lang gekweekt. Dit gewas breidt zich al vele jaren gestaag verder over Azië uit.

Bambara (Vigna subterranea) verdraagt arme grond en droogte. Daardoor is deze soort in veel Afrikaanse landen van belang. De oorsprong van deze boon ligt ook in Afrika.

Zwarte gram of urd (Vigna mungo) en groene gram of mungboon (Vigna radiata) lijken op elkaar. Het is niet onmogelijk dat beide dezelfde voorouder hebben. De mungboon is niet in het wild gevonden en verschilt van urd door het grotere aantal bloemen in de bloeiwijze en het grotere aantal groengele zaden in de peulen. De rijpe zaden worden heel of als spliterwt in talloze gerechten verwerkt. Bij ons zijn vooral de kiemplantjes als taugé bekend. Er worden overigens meerdere soorten gekiemde bonen onder de noemer taugé gebruikt.

Katjang idjoe (Phaseolus aureus) is bekend door het gebruik als kiemplantje (taugé) in de Chinese en Indische gerechten. Ook gekiemde sojabonen (Glycine max) worden wel eens onder dezelfde naam op de markt gebracht.

Voorkomen en uiterlijk

Phaseolus vulgaris is van oorsprong een kortlevende, overblijvende en windende klimplant zonder ranken. De toppen van de stengels maken een draaiende beweging waarmee ze zich om een steun kunnen winden. In Nederland worden ze als eenjarige gekweekt omdat ze niet winterhard zijn. De bladen zijn drietallig. De bloemen zijn typische vlinderbloemen en de bloeiwijzen zijn weinig tot veelbloemig. De bloemkroon is wit, geel of lilakleurig.

Vicia faba is een eenjarige, forse rechtopstaande plant. De bladen van de tuinbonen hebben geen ranken. De witte okselstandige bloeiwijzen vertonen vaak opvallende contrasterende zwarte vlekken op de zwaarden. De dikwandige peulen zijn vrij groot en bevatten meerdere grote en afgeplatte zaden. De zaden worden droog of onrijp gegeten. De gehele peul wordt ook als veevoer gebruikt.

Het genus Vigna staat dicht bij Phaseolus. De laatste beperkt zich in het wild tot de nieuwe wereld, terwijl Vigna uit Afrikaanse en Aziatische tropen stamt. Botanisch zijn er ook een paar verschillen maar de grenzen zijn nog steeds voor discussie vatbaar. Zo heeft Vigna steunbladen met aanhangsels, terwijl Phaseolus het zonder moet stellen. De kielen in de bloemen zijn bij Phaseolus spiraalsgewijs opgerold. Bij Vigna daarentegen meestal niet.

V. unguiculatum heeft hangende peulen tot 30 cm lang. De zaden worden droog of onrijp gegeten. De cultivar V. unguiculata ‘sesquipedalis’ geeft peulen tot soms wel een meter lang en staan bekend onder de oorspronkelijk Surinaamse naam kousenband. Deze peulen worden onrijp als groente gegeten. De smaak is wat zoeter en pittiger dan die van b.v. de spercieboon.

V. unguiculatum ssp. unguiculata is beter bekend als cowpea of black eyed pea.

Vermoedelijk afkomstig uit Afrika is deze boon al duizenden jaren bekend in India. Na de ontdekkingsreizen en met de daarmee op gang gekomen slavenhandel heeft deze boon zijn weg gevonden in de tropen en subtropen. V. unguiculatum ssp cylindrica is bekend als catjang of jerusalem pea.

Gebruik en toepassing

Phaseolus vulgaris is van oorsprong een kortlevend overblijvend kruid. In het Nederlands klimaat worden ze echter als eenjarige gekweekt omdat de planten niet winterhard zijn. Dit geldt ook voor de andere Phaseolus soorten zoals P. coccineus.

Veel kunnen er buiten worden gekweekt maar voor de Vigna soorten zoals kousenband heb je eigenlijk minimaal een kas nodig.

De droge bonen die in Nederland worden gekweekt zijn vrijwel uitsluitend bruine bonen.

Het meest bekend bij ons zijn de rassen waarvan de hele peulen in jonge toestand worden gegeten als groente.

Als de peulen min of meer rond zijn spreekt men van sperziebonen, prinsessenbonen, slabonen of herenbonen. Bij brede of afgeplatte bonen spreekt men van snij of pronkbonen.

Grofweg spreekt men van stokbonen en stambonen. De oorspronkelijke groeiwijze is klimmend (stokbonen) maar door selectie zijn er rassen ontstaan die geen steun nodig hebben om te kunnen groeien (stambonen).

Totaal: 1 van 0 tot 10
Pagina:

Terug naar overzicht